Mensen die de kerk verlaten slaken soms een zucht van verlichting. Er valt een last van hun  schouders, ze zijn bevrijd van druk en allellei verplichtingen. De een zegt: “Ik hoef nu niet langer te luisteren naar gebeden waarvan de taal mij vreemd is.” Een ander: “Ik ben blij dat ik af ben van de preken waarin mij wordt voorgeschreven hoe ik leven moet. Zeker als het gaat over het huwelijk en de seksualiteit.” Weer een ander: “En die gezangen die ze daar zingen zijn vaak zo zweverig en niet van deze tijd.” Ze verlaten de kerk en voelen zich enorm opgelucht. Het hoeft van hen allemaal niet meer, ze gaan hun eigen gang en laten zich niets meer door de kerk gezeggen.

Zo moeten Petrus en de andere leerlingen opgelucht Jeruzalem hebben verlaten na het fiasco van Jezus die aan het kruis was gestorven. Drie jaar lang hadden ze met hem doorgebracht, drie jaar zijn woorden gehoord en zijn tekenen gezien en toen was er bruut en wreed een eind aan gekomen. Het was op een enorme mislukking uitgelopen. Nu zetten ze een streep onder die episode. Petrus zei: “Ik ga weer vissen.” En de anderen zeiden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze verlieten Jeruzalem, gingen naar het meer van Galilea en wierpen hun netten uit, net zoals vroeger.
Maar Jezus laat hen niet los. Sommigen die weglopen, geeft hij de vrijheid hun eigen weg te gaan, maar hij laat niemand los. Hij volgt ze op afstand, kijkt hoe het met hen gaat, maar laat ze vrij. Er zijn er ook die hij in hun nekvel grijpt, Petrus en de andere leerlingen bijvoorbeeld. Daar bij het meer van Galilea, als ze denken dat ze van hem bevrijd zijn en ze weer vissen willen vangen en geen mensen, waarvoor ze eigenlijk geroepen waren, worden ze teruggehaald. Zo kan het gaan, ook nu nog, als mensen na lange dwaalwegen teruggehaald worden, zoals het verloren schaap of zelf terugkeren zoals de verloren zoon.

Maar met Petrus is Jezus nog niet klaar. Hij heeft nog een appeltje met hem te schillen. In het laatste deel van het evangelie wordt ons dat verteld. Petrus had Jezus driemaal verloochend, driemaal gezegd dat hij niets met hem te maken had. Een dienstmeisje had hem herkend, toen Jezus na zijn arrestatie verhoord werd. “Jij was toch ook bij hem in de hof?” “Nee, ik ken die man niet eens.” Een ander: “Jij bent ook een van hen.” “Nee hoor, ik heb niets met hem te maken.” Een derde: “Ik weet het zeker, jij hoort erbij.” “Absoluut niet, ik zweer het.” We kennen dat soort ontkenningen van hoge Pieten die verdacht worden van fraude of corruptie. Ze weten nergens van, de beschuldigingen zijn nep en slaan nergens op. Als de bewijzen onweerlegbaar zijn, moeten ze diep door het stof en kunnen ze niet anders dan het boetekleed aantrekken. Dat was Petrus ook overkomen. En nu Jezus hem drie keer vraagt: “Hou je van mij?” wordt hij pijnlijk herinnerd aan zijn faux pas, aan zijn drie uitglijders. Hij voelt dat hij op zijn nummer wordt gezet. Maar Petrus is Petrus, fel en gevoelig, en hij antwoordt drie keer: “Heer, u weet dat ik van u houd.”

De kerk van nu geeft ruimte, zit mensen niet achter hun vodden, al lijkt dat soms anders. De kerk verkondigt de liefde van God die gestalte heeft gekregen in Jezus en brengt die liefde in praktijk, al gaat dat niet altijd goed. De kerk hoeft iemand die de gemeenschap heeft verlaten en elders onderdak heeft gevonden of helemaal klaar is met het geloof, niet koste wat kost en zeker niet met dwang vast te houden. Je kunt ook elders een goed mens zijn. Er is een grote grijze ruimte tussen niet en wel, goed en slecht, licht en donker. En alles is in ontwikkeling.

Petrus kreeg een nieuwe taak. Ofschoon hij hetzelfde karakter hield, werd hij een ander mens door de nieuwe ontmoeting met de opgestane Heer. Hij stond recht voor de hogepriester die hem ondervroeg, hoorden we in de eerste lezing, en kwam vrijmoedig met zijn mening voor de dag. Hij kroop niet weg uit angst, ontkende niet en zei onverschrokken tegen de hogepriester: “Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.”

De geschiedenis van Petrus leert ons dat God begaan is met alle kerkverlaters, zowel die met slaande deuren vertrekken en zich openlijk laten uitschrijven als die geruisloos wegsluipen zonder tamtam. Hij laat geen mens uit zijn genade laat vallen en ieder die wegloopt, kan terugkeren en is weer van harte welkom. AMEN.

Leo Wenneker

De maaltijd op het strand

Die vroege morgen op het strand
Dat eerste licht, de kleine golven,
de boot nog druipend in het zand
onder een berg van vis bedolven.

De wereld is nog bleek en puur,
en iemand met wat brood gezeten
bij ’t vrolijk knetterende vuur
roept: Komen jullie eten.

Hij lijkt doorschijnend, wit en teer.
Wij komen langzaam aangelopen.
Johannes zegt: Het is de Heer!
en dan gaan onze ogen open.

Wij zitten aan zijn vroege dis,
we durven nauwelijks te spreken,
blij dat hij leeft en bij ons is,
bang dat de ban misschien zal breken.

Maar wij zijn samen in de kring
waarin de liefde wordt beleden.
Het is de Heer die ons ontving.
Het is de maaktijd van zijn vrede.

Michel van der Plas

credits  / cookie gebruik