ALLERZIELEN 2019
Er is in de kerk veel veranderd sinds onze jeugd. Dat blijkt o.a. duidelijk bij uitvaarten. Vroeger was er bij een begrafenis maar één mogelijkheid: de requiemmis. De pastoor deed het misboek open en hoefde alleen maar ergens in een gebed de naam van de overledene in te vullen. Dat was het enige moment in het ritueel dat duidelijk was over wie het ging. Verder kon het over iedereen gaan. Het was voor iedereen hetzelfde, op eerste, tweede of derde klasse na met meer of minder zwart. Het was een afstandelijke plechtigheid zonder enige persoonlijke inbreng. Het individu viel weg voor de gemeenschap.
Nu, in onze tijd, lijkt het wel andersom: er is minstens één in
memoriam, de lezingen, gezangen en gebeden worden door de familie uitgekozen en het leven van de overledene wordt van alle kanten belicht. Ook kleinkinderen en achterkleinkinderen mogen hun zegje doen en een lieve herinnering aan opa of oma vertellen. Tegenwoordig nauwelijks nog een Requiem, laat staan een eucharistieviering, waar een priester voor vereist is, daar hebben veel nabestaanden die de viering voorbereiden nauwelijks nog iets mee, nee, er wordt een CD gespeeld van Claudia de Breij met Mag ik dan bij jou naast de Geloofsbelijdenis Ik geloof in God, de almachtige Vader. En op één en dezelfde bladzij van het boekje dat de familieleden van de overledene zelf hebben gemaakt, met op de buitenkant een mooie foto van de overledene, staat naast de tekst van Mijn dorp van Wim Sonneveld het Onze Vader.
Dat het zo gaat noem ik een uitvloeisel van het individualisme dat de persoon met zijn kwaliteiten en eigenaardigheden midden in de belangstelling plaatst. Is dat verkeerd? Nee, dat hoort u mij niet zeggen. Ieder mens is uniek. Er is geen ander die is als jij. Jij valt met niemand volledig samen. Die uniciteit is ons ingeschapen. Ieder heeft een goddelijk vonkje in zich dat niemand anders heeft. Ieder is uniek, er is geen ander precies hetzelfde als jij. Dat maakt onze eigen identiteit uit. We hebben wel ook veel gemeen met een ander, we zijn geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God. Op dat algemene lag vroeger de nadruk, nu ligt de nadruk op het unieke. Beide kunnen doorschieten. Dat gebeurde vroeger soms en nu ook soms. In de kern is het iets goeds. Zo is de hedendaagse begrafenis is een knutselwerk geworden waar allerlei flarden van vroegere symboliek ineen geflanst worden om de persoon van de overledene heen. Het gemeenschappelijke heeft plaatsgemaakt voor het individu.
In het voorgelezen evangelie hoorden we van het lijden, de dood en de opstanding van Jezus van Nazaret. Ook hij was een unieke mens en wel op een unieke wijze. Zijn lijden lijkt op dat van velen van ons, zijn kruisdood ook, al was dat ook allemaal uniek. Maar van niemand wordt verteld dat hij uit de dood is opgestaan. Daarin is hij op een unieke manier uniek. Hij is dat als lid van de gemeenschap van de mensen, als eerste van allen die doodgaan in verbondenheid met hem. Toen de vrouwen hem zochten bij het graf om hem alsnog te balsemen, was daar een engel die aan hen vroeg: “Wat zoekt gij de levende bij de doden?” Daar wordt dan ook onmiddellijk toekomst en uitzicht geboden, troost en moed om verder te gaan, hem achterna.
Iemand die een groot verlies heeft geleden moet eigenlijk niet zeggen: “Waarom ik?” maar: “Wat nu? Hoe nu verder?” Hoe voor de hand liggend en terecht de vraag: “Waarom ik?“ ook kan zijn, het gevaar is groot dat je verbitterd raakt en je opsluit in je eigen verdriet. Met “Wat nu?” accepteer je het heden en kijk je naar de toekomst. Dat is de juiste houding.
Zo zijn wij nu ook bijeen in geloof en hoop met het hoofd omhoog en de blik op de toekomst, want zoals het met Jezus van Nazaret is gegaan, zo zal het ook met ons gaan en met alle overledenen die wij liefhebben. Die gaan ons voor door de dood heen naar het leven, het eeuwige leven. AMEN.
Leo Wenneker